Alsnog compensatie voor zwangerschap in 2005

Een vrouw die in 2005 is bevallen, terwijl zij werkzaam was als zelfstandige, heeft alsnog recht op een uitkering of vervangende schadevergoeding, zo oordeelde de rechtbank Midden-Nederland op maandag 26 september 2016 (ECLI:NL:RBMNE:2016:5113). De vrouw stapte naar de rechter omdat in de periode tussen 1 augustus 2004 en 4 juni 2008 geen zwangerschaps- of bevallingsuiterking bestond voor vrouwelijke zelfstandigen en zij van mening was dat dit in strijd is met het VN-Vrouwenverdrag.

Achtergrond

Sinds 1 januari 1998 voorzag de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (hierna: WAZ) in een bevallingsuitkering voor alle vrouwelijke zelfstandigen. Met de inwerkingtreding van de Wet arbeid en zorg (hierna: Wazo) op 1 december 2001 hadden vrouwelijke zelfstandige op grond van artikel 3:19 van de Wazo recht op een uitkering in verband met zwangerschap en bevalling. Dit artikel is echter op 1 augustus 2004 ingetrokken. Vanaf 1 augustus 2004 waren vrouwelijke zelfstandigen voor een inkomensvervangende uitkering bij zwangerschap en bevalling aangewezen op particuliere verzekeraars.

Op 4 juni 2008 is de Wet zwangerschaps- en bevallingsuitkering zelfstandigen (hierna: Wet ZEZ) in werking getreden. Het nieuwe artikel 3:18, tweede lid, van de Wazo bepaalt dat sindsdien een vrouwelijke zelfstandige in verband met haar zwangerschap en bevalling recht heeft op een uitkering gedurende tenminste zestien weken. De bepalingen van de Wet ZEZ zijn echter niet van toepassing op vrouwelijke zelfstandigen waarbij de bevalling heeft plaatsgevonden voor 4 juni 2008.

Eerdere civiele procedure

De eiseres in de procedure bij de rechtbank Midden-Nederland heeft eerder in 2007 met andere vrouwelijke zelfstandigen een civielrechtelijke procedure gevoerd tegen de Nederlandse staat, waarbij zij zich op het standpunt stelde dat Nederlandse staat jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld door een einde te maken aan een publiekrechtelijke regeling die vrouwelijke zelfstandigen aanspraak gaf op een uitkering in verband met zwangerschaps- en bevallingsverlof. In deze procedure deden de vrouwen een beroep op schending van artikel 11, tweede lid en onder b, van het VN-Vrouwenverdrag. Artikel 11, tweede lid en onder b, van het VN-Vrouwenverdrag luidt: “Ten einde discriminatie van vrouwen op grond van huwelijk of moederschap te voorkomen en het daadwerkelijke recht van vrouwen op arbeid te verzekeren, nemen de Staten die partij zijn bij dit Verdrag passende maatregelen om: a. (…); b. Verlof wegens bevalling in te voeren met behoud van loon of met vergelijkbare sociale voorzieningen, zonder dat dit leidt tot verlies van de vroegere werkkring, de behaalde anciënniteit of de hun toekomende sociale uitkeringen.” De rechtbank Den Haag overwoog in deze procedure dat het VN-Vrouwenverdrag geen rechtstreekse werking heeft (ECLI:NL:RBSGR:2007:BB0334). Het gerechtshof Den Haag en de Hoge Raad hebben dit oordeel van de rechtbank bevestigd.

Klachtprocedure bij het CEDAW

Vervolgens hebben de vrouwen bij het Committee on the Elimination of Discrimination Against Women (hierna: CEDAW) een klacht ingediend tegen de Nederlandse staat wegens schending van artikel 11, tweede lid en onder b, van het VN-Vrouwenverdrag. Het CEDAW heeft geconcludeerd dat de Nederlandse staat niet heeft voldaan aan haar verplichtingen en daarmee de rechten van de vrouwelijke zelfstandigen heeft geschonden. De Nederlandse staat wordt in het oordeel van het CEDAW aanbevolen de vrouwelijke zelfstandigen wiens rechten zijn geschonden, wegens het ontbreken van een uitkering tijdens zwangerschaps- en bevallingsverlof, hiervoor te compenseren door middel van een schadevergoeding.

Procedure bij de rechtbank Midden-Nederland

Na de klachtprocedure bij het CEDAW heeft eiseres een verzoek ingediend bij het UWV voor een zwangerschaps- en bevallingsverlof op grond van de Wet ZEZ. Dit verzoek heeft het UWV afgewezen, omdat de bevalling van eiseres heeft plaatsgevonden na de afschaffing van de oude uitkeringsregeling en voor de inwerkingtreding van de nieuwe uitkeringsregeling. Het UWV heeft haar primaire besluit na bezwaar van eiseres tegen de afwijzing gehandhaafd.

Eiseres stelt zich in onderhavige procedure op het standpunt dat het UWV haar onterecht geen zwangerschaps- en bevallingsuitkering heeft toegekend. Primair voert eiseres aan dat artikel 11, tweede lid en onder b, van het VN-Vrouwenverdrag een ieder verbindend is en rechtstreekse werking heeft. Dit volgt volgens eiseres uit de oordelen van het CEDAW over haar klacht. De rechtbank vat dit standpunt van eiseres op dat volgens haar in dit geval de Nederlandse wetgeving buiten toepassing moet worden gelaten. Het UWV stelt zich daarentegen op het standpunt dat het VN-Vrouwenverdrag geen rechtstreekse werking heeft en dat er dus geen aanleiding is om de Nederlandse wetgeving buiten toepassing te laten.

Artikel 93 van de Grondwet bepaalt dat op een verdragsbepaling enkel een beroep kan worden gedaan indien deze voor een ieder verbindend is. Volgens vaste rechtspraak dient de vraag in hoeverre een verdragsbepaling rechtstreekse werking heeft te worden beantwoord door de uitleg van de verdragsbepaling. Indien noch uit de tekst, noch uit de totstandkomingsgeschiedenis volgt dat geen rechtstreekse werking is beoogd, is de inhoud van de bepaling beslissend.

In onderhavige procedure stelt de rechtbank vast dat noch uit de tekst, noch uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 11, tweede lid en onder b, van het VN-Vrouwenverdrag volgt dat geen sprake is van rechtstreekse werking. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 10 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2928) overwogen dat: “Indien het op grond van een verdragsbepaling in de nationale rechtsorde te bewerkstelligen resultaat onvoorwaardelijk is en voldoende nauwkeurig is omschreven, belet de enkele omstandigheid dat de wetgever of de overheid keuze- of beleidsvrijheid toekomt wat betreft de te nemen maatregelen ter verwezenlijking van dat resultaat, niet dat de bepaling rechtstreekse werking heeft. Of van die werking sprake is, hangt af van het antwoord op de vraag of de bepaling in de context waarin zij wordt ingeroepen, als objectief recht kan functioneren.”

De rechtbank overweegt vervolgens dat artikel 11, tweede lid en onder b, van het VN-Vrouwenverdrag rechtstreekse werking heeft. Het te bewerkstelligen resultaat van artikel 11 VN-Vrouwenverdrag is onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig omschreven, aldus de rechtbank. Daarnaast kan de bepaling in de context waarbinnen zij door eiseres wordt ingeroepen als objectief recht functioneren. Voor de rechtbank speelt hierbij de intrekking van de publiekrechtelijke regeling voor zwangerschapsverlof voor vrouwelijke zelfstandige per 1 augustus 2004 een rol. De rechtbank overweegt dat de wetgever aldus een voor vrouwelijke zelfstandigen gunstige voorziening heeft afgeschaft en na vier jaar wegens gebleken problemen met privatisering weer heeft ingevoerd. De wetgever is daarmee teruggekomen op zijn eerdere wetswijziging, zonder daarbij een regeling te treffen voor de vrouwelijke zelfstandige die door zwangerschap en bevalling niet heeft kunnen werken tussen 1 augustus 2004 en 4 juni 2008.

De rechtbank overweegt dan ook dat op grond van artikel 94 van de Grondwet de bepaling van de Wet ZEZ waarin is bepaald dat deze wet niet van toepassing is op vrouwelijke zelfstandigen wier bevalling heeft plaatsgevonden voor 4 juni 2008 buiten toepassing dient te worden gelaten. De rechtbank komt tot het oordeel dat de Wet ZEZ had moeten worden toegepast op de aanvraag van eiseres om een uitkering wegens zwangerschap en bevalling. Aan eiseres komt alsnog een uitkering of vervangende schadevergoeding toe. Het UWV wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen op het eerdere bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak.

Slotsom

In onderhavige procedure komt de rechtbank Midden-Nederland tot de conclusie dat aan artikel 11, tweede lid en onder b, van het VN-Vrouwenverdrag rechtstreekse werking toekomt. Dit heeft tot gevolg dat de Nederlandse wetgeving die in strijd is met deze verdragsbepaling buiten toepassing dient te worden gelaten op grond van artikel 94 van de Grondwet. Al met al kan geconcludeerd worden dat vrouwelijke zelfstandigen die bevallen zijn in de periode tussen 1 augustus 2004 en 4 juni 2008 mogelijk nog recht hebben op een uitkering wegens zwangerschaps- en bevallingsverlof nu de Nederlandse overheid in strijd met het VN-Vrouwenverdrag de wetgeving ten nadele van de vrouwelijke zelfstandigen heeft gewijzigd.

AVC Advocaten, mr. Ilse Roseboom.
Meer weten? Neem gerust contact op.