Beëindigingvergoeding ook verschuldigd na overlijden werknemer

De Rechtbank Amsterdam buigt zich over de vraag of een erfgename recht heeft op de beëindigingsvergoeding die de erflater met zijn werkgever was overeengekomen als de erflater voor de overeengekomen einddatum van de arbeidsovereenkomst sterft (ECLI:NL:RBAMS:2012:BX6265).

De feiten in deze zaak zijn als volgt. Werknemer en werkgever komen op 14 april 2011 overeen dat de werknemer per 1 november 2011 uit dienst treedt onder betaling van een vergoeding van € 99.549,- door werkgever aan werknemer. Werknemer wordt verder per 1 juli 2011 vrijgesteld van werkzaamheden. Helaas overlijdt de werknemer op 11 augustus 2011. De beëindigingsvergoeding is dan nog niet uitbetaald (het dienstverband was ook nog niet te einde). Werkgever weigert vervolgens de beëindigingsvergoeding uit te betalen aan de erfgename van werknemer, die naar de rechter stapt.

Allereerst beroept werkgever zich op ontbinding van de vaststellingsovereenkomst wegens een onvoorziene omstandigheid in de zin van 6:258 BW. De kantonrechter vindt dat zo hier al sprake van is, deze omstandigheid voor rekening en risico van de werkgever dient te komen, gezien de aard van de overeenkomst en het feit dat deze is opgesteld door werkgever.

De rechtbank overweegt verder dat het sluiten van een vaststellingsovereenkomst, zoals in deze zaak, vergelijkbaar is met voeren van een pro-forma ontbindingsprocedure bij de kantonrechter:

“ Naar vaste jurisprudentie geldt dat de verplichting tot betalen van de beëindigingsvergoeding ontstaat met ingang van de datum van de ontbindingsbeschikking, ook al heeft de kantonrechter bepaald dat er de arbeidsovereenkomst op een later tijdstip eindigt. (…) partijen hebben zich zó aangesloten bij wat gebruikelijk is dat zij niet eens met zoveel woorden een datum in de vaststellingsovereenkomst hebben genoemd waarop de vergoeding zou moeten worden uitbetaald (…). Naar het oordeel van de kantonrechter dienen dan ook de verplichtingen voortkomende uit de vaststellingsovereenkomst dan wel een (pro forma) ontbindingsbeschikking dezelfde te zijn, tenzij duidelijk uit de vaststellingsovereenkomst het tegendeel valt af te leiden, of blijkt dat partijen iets anders hebben beoogd.”

Vervolgens overweegt de kantonrechter dat de werknemer aan zijn verplichtingen voortvloeiende uit de vaststellingsovereenkomst heeft voldaan, hij heeft ingestemd met beëindiging van het dienstverband. Dat maakt dat de werkgever eveneens aan haar verplichtingen dient te voldoen. De vordering tot betaling van de vergoeding is vatbaar voor overgang onder algemene titel als bedoeld in artikel 4:182 BW en de erfgename kan er dus aanspraak op maken. Conclusie van de rechter is dat partijen op 11 april 2011 een onvoorwaardelijke overeenkomst hebben gesloten en dat zij zich daaraan dienen te houden.

Hoewel het wat cru kan zijn met het sluiten van een vaststellingsovereenkomst rekening te houden met het overlijden van werknemers, geeft onderhavige zaak aan dat het toch nodig is hiervoor een voorziening te treffen in de overeenkomst indien u dat nodig acht. Het is goed voorstelbaar dat u als werkgever van oordeel bent dat nabestaanden, in het bijzonder wanneer het gaat om bijvoorbeeld een gezin met kinderen, eveneens aanspraak kunnen maken op de beëindigingsvergoeding. Bovenstaande zaak geeft echter aan dat niet alle werkgevers daar zo over denken.

AVC Advocaten
Meer weten? Neem gerust contact op.