Wanneer een schuldeiser zijn vordering buiten rechte wil verhalen op zijn schuldenaar, heeft hij mogelijk recht op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. In het geval de schuldenaar een consument is, dient de schuldeiser eerst een zogenoemde veertiendagenbrief te sturen alvorens de schuldenaar de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is. Onlangs beantwoordde de Hoge Raad op 25 november 2016 zeven prejudiciële vragen over deze veertiendagenbrief en verduidelijkte onder andere wanneer de termijn van veertien dagen aanvangt (ECLI:NL:HR:2016:2704).
Wettelijke regeling
Op grond van artikel 6:96, tweede lid, onder c, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft een schuldeiser recht op vergoeding van de redelijke kosten ter verkrijging van zijn vordering buiten rechte. De hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten wordt berekend volgens een staffel zoals opgenomen in de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten en het bijbehorende Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten bedraagt minimaal € 40,- en is daarnaast afhankelijk van de hoogte van de vordering.
Voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten is het niet relevant welke incassohandelingen een schuldeiser heeft verricht. Een consument is echter ingevolge artikel 6:96, zesde lid, van het BW pas buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd nadat zij schriftelijk vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van veertiendagen en binnen die termijn niet tot betaling is overgegaan. In deze aanmaning dient te schuldeiser bovendien te vermelden hoe hoog de buitengerechtelijke incassokosten zullen zijn indien de schuldenaar niet overgaat tot betaling. Al eerder, in het arrest van 13 juni 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1405), heeft de Hoge Raad overwogen dat met artikel 6:96, zesde lid, van het BW is beoogd de consument te beschermen tegen mogelijke hoge incassokosten. Tevens heeft de Hoge Raad in dit arrest overwogen dat het verzenden van de veertiendagenbrief is aan te merken als een incassohandeling. Dit betekent dat indien de schuldenaar niet overgaat tot betaling binnen de daartoe gestelde termijn, de schuldenaar de buitengerechtelijke incassokosten direct verschuldigd is zonder dat de schuldeiser gehouden is nadere incassohandelingen te verrichten.
Onduidelijkheid in de praktijk
Na dit arrest van de Hoge Raad bleef in de praktijk onduidelijkheid bestaan over de aanvang van de veertien dagen termijn van artikel 6:96, zesde lid, van het BW. Uit de wettekst volgt dat de termijn aanvang neemt “de dag na aanmaning”, maar is dit de dag na dagtekening van de veertiendagenbrief, de dag na verzending of de dag na ontvangst? Dit heeft ertoe geleid dat de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland de Hoge Raad prejudiciële vragen heeft gesteld (ECLI:NL:RBMNE:2016:3054).
Beantwoording prejudiciële vragen door de Hoge Raad
De Hoge Raad overweegt allereerst dat de tot de schuldenaar gerichte aanmaning een verklaring is in de zin van artikel 3:37, derde lid, van het BW. Een verklaring in de zin van artikel 3:37, derde lid, van het BW heeft pas haar werking indien deze de schuldenaar heeft bereikt. Met betrekking tot een schriftelijke verklaring geldt als uitgangspunt dat deze de geadresseerde heeft bereikt als deze door hem is ontvangen. Derhalve vangt de veertiendagentermijn zoals bedoeld in artikel 6:96, zesde lid, van het BW pas aan de dag nadat de aanmaning door de schuldenaar is ontvangen. Dit strookt met de bedoeling van de wetgever om de consumentschuldenaar tenminste veertien volle dagen de gelegenheid te geven het verschuldigde bedrag te betalen zonder incassokosten verschuldigd te zijn, aldus de Hoge Raad.
Indien de schuldenaar betwist de veertiendagenbrief te hebben ontvangen is het aan de schuldeiser om aan te tonen dat de schuldenaar de veertiendagenbrief wel heeft ontvangen. De schuldeiser zal feiten en omstandigheden moeten stellen en zo nodig bewijzen waaruit volgt dat de hij de veertiendagenbrief heeft verzonden naar een adres waarvan hij redelijkerwijs mocht aannemen dat de schuldenaar aldaar door hem kon worden bereikt, en dat en op welke dag de brief aldaar is aangekomen. De rechter die zal beoordelen of de schuldeiser voldoende heeft gesteld om aan te nemen dat aan de eisen van artikel 6:96, zesde lid, van het BW is voldaan, zal hierbij als uitgangspunt nemen dat een brief per gewone post normaliter bezorgd wordt op de dag, niet zijnde een zondag, maandag of officiële feestdag, volgend op de dag van verzending van de brief.
Voorts overweegt de Hoge Raad dat de door de schuldeiser verzonden veertiendagenbrief moet voldoen aan de eisen die artikel 6:96, zesde lid, van het BW daaraan stelt. Indien in de brief wel de veertiendagentermijn is vermeld, maar een te vroege dag van aanvang of van einde van deze termijn is opgenomen, dan wel dat verwarrende of misleidende informatie is opgenomen in de aanmaning, dan voldoet de brief niet aan de eisen van artikel 6:96, zesde lid, van het BW. Zo is de vermelding dat betaald moet worden “binnen veertien dagen na heden” of “binnen veertien dagen na verzending van deze brief” in strijd met de eis dat de schuldenaar in ieder geval een betalingstermijn van veertien dagen krijgt. Een veertiendagenbrief die niet voldoet aan de eisen heeft tot gevolg dat de termijn niet aanvangt. De formulering dat incassokosten verschuldigd worden indien niet betaald is “binnen veertien dagen vanaf de dag nadat deze brief bij u is bezorgd” of “binnen vijftien dagen nadat deze brief bij u is bezorgd” voldoet bijvoorbeeld wel aan de wettelijke eisen.
De Hoge Raad geeft daarnaast aan dat een brief die niet voldoet aan de wettelijke vereiste van artikel 6:96, zesde lid, van het BW, niet zomaar “gerepareerd” kan worden. De schuldeiser zal in dat geval een nieuwe veertiendagen brief moeten sturen die wel voldoet aan de wettelijke vereiste. De veertiendagen termijn zal dan ook pas aanvangen na ontvangst van de nieuwe veertiendagenbrief nu deze niet reeds is aangevangen bij de eerder verzonden brief.
Tot slot overweegt de Hoge Raad dat indien de schuldenaar voor het verstrijken van de veertiendagentermijn slechts een gedeelte van zijn vordering betaalt, deze over het resterende bedrag een forfaitaire vergoeding voor de incassokosten verschuldigd is. De hoogte van de dan verschuldigde incassokosten dienen in dat geval berekend te worden over het niet betaalde gedeelte van de vordering van de schuldeiser. De hoogte van de incassokosten is immers afhankelijk van de hoogte van de vordering.
Gevolgen van het arrest
De Hoge Raad heeft met het beantwoorden van de voorgaande vragen, de veertiendagenbrief en aanvang van de veertiendagentermijn verduidelijkt. Bij het aanmanen van een consumentschuldenaar zal de schuldeiser in het vervolg erop moeten letten dat hij de juiste bewoording hanteert in de brief en de schuldenaar een termijn geeft van veertien volle dagen om de vordering te voldoen.
AVC Advocaten, Ilse Roseboom
Heeft u vragen over de veertiendagenbrief of heeft u een schuldenaar die maar niet betaalt? Onze advocaten & juristen helpen graag uw vordering te innen. Neem voor meer informatie contact met ons op.